• ha·deï·cum, ha·de·icum
  • afgeleid van Oudgrieks Άδης (hadès) "Hades, de god van de onderwereld en het dodenrijk" met het achtervoegsel -icum[1]; naam in 1972 voorgesteld door de paleontoloog Preston Cloud[2], opgenomen in de standaard van de Internationale Commissie voor Stratigrafie[3]
enkelvoud meervoud
naamwoord hadeïcum -
verkleinwoord - -

het hadeïcumo

  1. (geologie) geologisch tijdperk waarin het geen sporen van leven te vinden zijn; vanaf het ontstaan van de aarde tot het archaïcum, 4,6 tot 4 miljard jaar geleden
  • Vóór 2006 was de spelling Hadeïcum. In specialistische publicaties blijft volgens de Taalunie spelling met een hoofdletter mogelijk, zie hier.