azoïcum
- azoï·cum, azo·icum
- van Oudgrieks ἄζωος (azóos) "levenloos" met het achtervoegsel -icum[1], dus: "tijdperk zonder leven"; al in 1846 gebruikt door de geoloog C.B. Adams[2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | azoïcum | - |
verkleinwoord | - | - |
het azoïcum o
- (geologie) geologisch tijdperk waarin het geen sporen van leven te vinden zijn
- Vóór 2006 was de spelling Azoïcum. In specialistische publicaties blijft volgens de Taalunie spelling met een hoofdletter mogelijk, zie hier.
- In de standaard van de Internationale Commissie voor Stratigrafie heet dit tijdperk "hadeïcum"[3]
- Het woord 'azoïcum' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- ↑ azoïcum op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Leith, C.K. & C.R. Van HisePre-Cambrian Geology of North America (1909) United States Geological Survey, Washington DC; p.58 en 593; geraadpleegd 2016-01-20
- ↑ Cohen, K.M., e.a.The ICS International Chronostratigraphic Chart. Episodes 36: 199-204. (2015) op website: stratigraphy.org; geraadpleegd 2016-01-20