høgd
- høgd
Naar frequentie | zeldzaam |
---|
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | høgd | m: høgden v: høgda |
høgder | høgdene |
genitief | høgds | m: høgdens v: høgdas |
høgders | høgdenes |
høgd, m
|
|
|
- [2]: flyr in stor høgd
op grote hoogte vliegen
- høgd
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | høgd | høgda | høgder | høgdene |
høgd, v
- hoogte (van een voorwerp)
- de afstand tussen twee punten, waarvan een punt lager ligt
- verdieping
- een hoger gelegen laag of streek
- (grote) hoogte
- (geologie) heuvel, heuvelrug, hoogte
- (muziek) hoogte, toonhoogte
- de graad van een ontwikkeling
- de hoogste punt
- (scheepvaart) positie of koers van een vaartuig ten opzichte van de windrichting
- (scheepvaart) breedtegraad
- (astronomie) hoek (bij de hoekmeting)
- (sport) hoogspringen
- [1-5]: høgde
- [2]: høgde over havet
hoogte boven de zeespiegel