• groot ge·scha·pen
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen groot geschapen groter geschapen grootst geschapen
verbogen - - -

groot geschapen

  1. van grote omvang, gestalte
     Een bijzonder dankbare taak van de kosmetische neuschirurgie is de afgeheele verkleining van een in de meest verschillende afmetingen te groot geschapen neus. Dat zulk een groote neus een mensen in enkele omstandigheden diep ongelukkig kan maken, is voldoende bekend.[1]
  2. (seksualiteit) (eufemisme) met een zeer forse penis
     Uit „liefde” en „wijn” kan wel niets matigs voortspruiten, en zoo was dan Priapus in alle lichaamsdeelen onmatig groot geschapen , zoo zelfs, dat zijn moeder er by zijn geboorte van schrikte en hem terstond verliet[2]
     Grote mannen hoeven niet altijd, zoals dat heet, "groot geschapen" te zijn. Dat blijkt wel in de `Peniszaal' van het Natuurmuseum Rotterdam, een onderdeel van de tijdelijke tentoonstelling `Plant je voort'.[3]
     Als haar personage, dat ook Amy heet, naar bed gaat met een man en ziet dat hij nogal groot geschapen is, vraagt ze: „Heb je al eerder geneukt? Waar ligt ze begraven?”[4]
  3. (religie) direct in volle omvang door God gemaakt
     Adam en Eva zijn groot geschapen, niet als kleine kinderen, maar in volwassen toestand.[5]
  1.   Weblink bron Geen misvormde neuzen meer (19 maart1908), Kolff & Co. in: Bataviaasch nieuwsblad, Batavia, p. 9.
  2.   Weblink bron
    J. van Gennep
    “De werken van Vondel” (1859), Binger, p. 123.
  3.   Weblink bron
    Sander Voormolen
    “Aan zijn penis herkent men de man” (1 maart 2003) op nrc.nl  
  4.   Weblink bron
    André Waardenburg
    “Eindigt toch als romkom” (27 augustus 2015) op nrc.nl  
  5.   Weblink bron
    J.P. Visscher
    “Opstellen uit de godgeleerdheid” (1892), J.H. Bos, Kampen, p. 80