Nederlands

 
grofwild
Uitspraak
Woordafbreking
  • grof·wild
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord grofwild
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het grofwildo

  1. (jachttaal) verzamelnaam voor grote dieren waarop men kan jagen
     Zo komt de hond aan zijn naam: het zoeken van gewond grofwild heet ook wel 'zweetwerk'. "Meestal gaat het om wild dat is aangereden. Als we het vinden en het leeft nog, krijgt het een genadeschot. We wisten natuurlijk niet of de wolf nu nog leefde, maar ze was niet bang en gelukkig was hij al dood toen we hem vonden."[2]
     Het park wil wel graag "meer kwetsbare soorten als insecten, amfibieën en reptielen" opvangen. Voor die dieren werken de ecoducten goed. Maar de directeur wil de garantie hebben dat de instroom van herten stopt. Tot die tijd blijft het park gesloten voor grofwild van buiten, meldt Omroep Gelderland. "Natuurmonumenten en de provincie zijn nu aan zet."[3]
Hyponiemen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Jonge wolf aangereden op Veluwe, opgespoord door boswachter en hond” (Woensdag 4 maart 2020, 14:48), NOS
  3.   Weblink bron
    Donderdag 4 juli 2019, 22:48
    “Hekken moeten herten (en wolven) tegenhouden in Park Hoge Veluwe” (Woensdag 4 maart 2020, 14:48), NOS