• gries·meel
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘gebroken, niet tot meel gemalen graan’ voor het eerst aangetroffen in 1872 [1]
  • samenstelling van  gries  en  meel  [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord griesmeel griesmelen
verkleinwoord griesmeeltje griesmeeltjes

het griesmeelo [3]

  1. (voeding) grof gemalen meel ven tarwe, spelt, mais of rijst
99 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[4]