• gries
enkelvoud meervoud
naamwoord gries -
verkleinwoord - -

het grieso

  1. gruis, zand
  2. (voeding) griesmeel
75 % van de Nederlanders;
68 % van de Vlamingen.[3]


gries

  1. (kleur) grijs; de kleur grijs hebbend


  • IPA: /ˈɣriːs/ (Etsbergs)

gries

  1. (kleur) grijs

gries o

  1. (kleur) grijs


gries

  1. (kleur) grijs; de kleur grijs hebbend
  2. slim, sluw, listig
  1. grau
  2. intelligent, dördrieven, klook, slau


gries

  1. (kleur) grijs; de kleur grijs hebbend
  2. slim, sluw, listig