een grasmaaier [2] op een grasmaaier [1]
  • gras·maai·er
enkelvoud meervoud
naamwoord grasmaaier grasmaaiers
verkleinwoord grasmaaiertje grasmaaiertjes

de grasmaaierm [1]

  1. (gereedschap) een machine om het gras te maaien
    • De grasmaaier werd niet vaak gebruikt door dat gezin. 
     Het is één grote chaos op Sint-Maarten. De verwoestingen zijn enorm. Alsof iemand met een grasmaaier vanuit de hemel over het eiland is gegaan, typeerde een ooggetuige de verwoestingen door orkaan Irma.[2]
     Een bezoekje aan het eerste voetbalstadion van Qatar voelt, gevoelsmatig ver weg van de commercie, fijn aan. Terwijl een man met een grote grasmaaier over de middenstip sjeest, is bij de goal een gastarbeider bezig met een kruiwagen.[3]
  2. (beroep) iemand die het gras maait
    • Hoewel mijn vrouw het meeste werk verricht in de tuin, ben ik de grasmaaier van de familie. 
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “'Alsof iemand met een grasmaaier vanuit de hemel over het eiland is gegaan'” (Donderdag 7 september 2017, 20:34), NOS
  3.   Weblink bron
    Thierry Boon
    “Dagboek Doha: geen sportgeschiedenis? Hier komen Pelé en Muhammad Ali samen” (Zondag 20 november 2022, 08:29), NOS
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be