glosseren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van glosseren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | glosseren | te glosseren | ||||||||
toekomend | zullen glosseren | te zullen glosseren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben geglosseerd | te hebben geglosseerd | ||||||||
toekomend | geglosseerd zullen hebben | geglosseerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
glosserend | geglosseerd | ev. glosseer |
mv. verouderd glosseert |
glossere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | glosseer | glosseert | glosseert | glosseert | glosseert | glosseren | glosseren | glosseren | |||
verleden (o.v.t.) | glosseerde | glosseerde | glosseerde | glosseerde | glosseerde | glosseerden | glosseerden | glosseerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal glosseren | zult/zal glosseren | zult/zal glosseren | zult glosseren | zal glosseren | zullen glosseren | zullen glosseren | zullen glosseren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou glosseren | zou glosseren | zou(dt) glosseren | zoudt glosseren | zou glosseren | zouden glosseren | zouden glosseren | zouden glosseren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb geglosseerd | hebt geglosseerd | hebt/heeft geglosseerd | hebt geglosseerd | heeft geglosseerd | hebben geglosseerd | hebben geglosseerd | hebben geglosseerd | |||
verleden (v.v.t.) | had geglosseerd | had geglosseerd | had geglosseerd | hadt geglosseerd | had geglosseerd | hadden geglosseerd | hadden geglosseerd | hadden geglosseerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geglosseerd hebben | zal/zult geglosseerd hebben | zult/zal geglosseerd hebben | zult geglosseerd hebben | zal geglosseerd hebben | zullen geglosseerd hebben | zullen geglosseerd hebben | zullen geglosseerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geglosseerd hebben | zou geglosseerd hebben | zou/zoudt geglosseerd hebben | zoudt geglosseerd hebben | zou geglosseerd hebben | zouden geglosseerd hebben | zouden geglosseerd hebben | zouden geglosseerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm geglosseerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt geglosseerd | er is geglosseerd | |||||||||
verleden | er werd geglosseerd | er was geglosseerd | |||||||||
toekomend | er zal geglosseerd worden | er zal geglosseerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou geglosseerd worden | er zou geglosseerd zijn | |||||||||
lijdende vorm geglosseerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | geglosseerd worden | geglosseerd te worden | ||||||||
toekomend | geglosseerd zullen worden | geglosseerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | geglosseerd zijn | geglosseerd te zijn | ||||||||
toekomend | geglosseerd zullen zijn | geglosseerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word geglosseerd | wordt geglosseerd | wordt geglosseerd | wordt geglosseerd | wordt geglosseerd | worden geglosseerd | worden geglosseerd | worden geglosseerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd geglosseerd | werd geglosseerd | werd geglosseerd | werdt geglosseerd | werd geglosseerd | werden geglosseerd | werden geglosseerd | werden geglosseerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal geglosseerd worden | zult geglosseerd worden | zult geglosseerd worden | zult geglosseerd worden | zal geglosseerd worden | zullen geglosseerd worden | zullen geglosseerd worden | zullen geglosseerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou geglosseerd worden | zou geglosseerd worden | zou/zoudt geglosseerd worden | zoudt geglosseerd worden | zou geglosseerd worden | zouden geglosseerd worden | zouden geglosseerd worden | zouden geglosseerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben geglosseerd | bent geglosseerd | bent/is geglosseerd | zijt geglosseerd | is geglosseerd | zijn geglosseerd | zijn geglosseerd | zijn geglosseerd | |||
verleden (v.v.t.) | was geglosseerd | was geglosseerd | was geglosseerd | waart geglosseerd | was geglosseerd | waren geglosseerd | waren geglosseerd | waren geglosseerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geglosseerd zijn | zult geglosseerd zijn | zult geglosseerd zijn | zult geglosseerd zijn | zal geglosseerd zijn | zullen geglosseerd zijn | zullen geglosseerd zijn | zullen geglosseerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geglosseerd zijn | zou geglosseerd zijn | zou/zoudt geglosseerd zijn | zoudt geglosseerd zijn | zou geglosseerd zijn | zouden geglosseerd zijn | zouden geglosseerd zijn | zouden geglosseerd zijn |