glimmer
- glim·mer
- afgeleid van glimmen ww met het achtervoegsel -er [1] [2]
- o: van Duits Glimmer, in de betekenis van ‘delfstof mica’ voor het eerst aangetroffen in 1770 [3]
m | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | glimmer | glimmers |
verkleinwoord | glimmertje | glimmertjes |
de glimmer m
- (mineraal) stuk mica
- (kevers) benaming voor torren uit het geslacht Amara uit de familie van de loopkevers (Carabidae)
- [2] glansloopkevers, loopkevers, kevers
2. benaming voor torren uit het geslacht Amara
|
o | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | glimmer | - |
verkleinwoord | - | - |
het glimmer o
- Het woord glimmer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "glimmer" herkend door:
87 % | van de Nederlanders; |
79 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ glimmer op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "glimmer" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- Geluid: glimmer (VS) (hulp, bestand)
- IPA: /ˈɡlɪmɚ/
- van Middelengels glimeren ww
enkelvoud | meervoud |
---|---|
glimmer | glimmers |
glimmer
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to glimmer |
he/she/it | glimmers |
verleden tijd | glimmered |
voltooid deelwoord |
glimmered |
onvoltooid deelwoord |
glimmering |
gebiedende wijs | glimmer |
glimmer
- onovergankelijk zwakjes schijnen, een zwak licht uitstralen, flikkeren [1], glimmen
- In onderzoek van 2014-2018 door het Centrum voor Leesonderzoek werd "glimmer" herkend door:
99 % | van de Amerikanen; |
100 % | van de Britten.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 18 februari 2020 “Measures of word prevalence for 61,800 English words” op ugent.be