• ge·wis
  • In de betekenis van ‘waar’ voor het eerst aangetroffen in 1287 [1]
  • afgeleid van het bijv. nmw. wis met het voorvoegsel ge-
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen gewisgewissergewist
verbogen gewissegewisseregewiste
partitief gewisgewissers-

hetgewiso

  1. de actie van het (uit)wissen, het wegwerken van iets
96 %van de Nederlanders;
89 %van de Vlamingen.[3]