• on·ge·wis

ongewis

  1. onzeker
    • Hij ging na zijn ontslag een ongewisse toekomst tegemoet. 
    • Of hij wel of niet zou komen opdagen was een ongewisse zaak. 
96 %van de Nederlanders;
85 %van de Vlamingen.[1]
  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be