Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • on·dui·de·lijk
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen onduidelijk onduidelijker onduidelijkst
verbogen onduidelijke onduidelijkere onduidelijkste
partitief onduidelijks onduidelijkers -

Bijvoeglijk naamwoord

onduidelijk

  1. niet helder of zeker
    • Daarmee is de toekomst nog onduidelijker geworden. 
     Wat er waar van was bleef onduidelijk aangezien hij zelden sprak.[1]
     Hoe het fout kon gaan, is nog onduidelijk. De gemeente gaat met de aannemer op zoek naar een oplossing. "Er moet zo snel mogelijk een gebouw komen dat naar wens is van de school en waar we veertig jaar mee vooruit kunnen", stelt Reijnierse. "Eind volgende week moet duidelijk zijn wat de oplossing gaat zijn."[2]
  2. niet goed zichtbaar en/of identificeerbaar
    • De afbeelding is onduidelijk. 
Synoniemen
Antoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen


Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  2.   Weblink bron “School in Oost-Souburg achterstevoren gebouwd: 'Bizar'” (11 mei 2022), NOS
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be