gewisselijk
- Geluid: gewisselijk (hulp, bestand)
- ge·wis·se·lijk
- van Middelnederlands gewislike, op te vatten als afgeleid van gewis bn met het achtervoegsel -elijk [1]
gewisselijk
- (verouderd) zo goed als zeker
- Hij zal gewisselijk ziek worden.
- ▸ Want gewisselijk, God is aan deze plaats. Hij is er in Zijn Geest.[2]
- Het woord 'gewisselijk' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron K. Schilder (ed. W.G. de Vries)Het tweede Pinksterteken. (1920) in: Preken. Deel 1 (Verzamelde werken afdeling I). (1954), Oosterbaan & Le Cointre, Goes, p. 317