• ge·schut
enkelvoud meervoud
naamwoord geschut -
verkleinwoord - -

het geschuto

  1. (militair) (gewoonlijk zwaar) oorlogsmateriaal waarmee projectielen kan worden geschoten
    • Zij slaagden er eindelijk in het vijandige geschut het zwijgen op te leggen. 
vervoeging van: schutten…
verbogen vorm: geschutte

geschut

  1. voltooid deelwoord van schutten
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]