schutten
- schut·ten
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
schutten |
schutte |
geschut |
zwak -t | volledig |
schutten
- overgankelijk (scheepvaart) een schip door een sluis doen passeren
- Het schip moest nog tweemaal geschut worden voordat we het meer bereikten.
- overgankelijk in een kooi of achter een omheining bergen
- overgankelijk beschermen tegen bijvoorbeeld de weersgesteldheden
- [1] sluis, sluishoofd
|
- Alle havens schutten wind.
Iedereen heeft wel baat van iets dat ook jou nut.
vervoeging van |
---|
schutten |
schutten
- meervoud verleden tijd van schutten
- Wij schutten.
- Jullie schutten.
- Zij schutten.
- Wij schutten.
de schutten mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord schut
- Het woord schutten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "schutten" herkend door:
89 % | van de Nederlanders; |
85 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "schutten" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ schutten op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be