beschutten en beschermen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·schut·ten
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘beschermen’ voor het eerst aangetroffen in 1285 [1]
  • afgeleid van schutten met het voorvoegsel be- [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
beschutten
beschutte
beschut
zwak -t volledig

Werkwoord

beschutten

  1. overgankelijk beschermen, met name tegen weer en wind
    • De hoge bomen en de heg ertussen beschutten het huis tegen de gure wind. 
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
beschutten

beschutten

  1. meervoud verleden tijd van beschutten
    • Wij beschutten. 
    • Jullie beschutten. 
    • Zij beschutten. 

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen