beschutten en beschermen
  • be·schut·ten
  • In de betekenis van ‘beschermen’ voor het eerst aangetroffen in 1285 [1]
  • afgeleid van schutten met het voorvoegsel be- [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
beschutten
beschutte
beschut
zwak -t volledig

beschutten

  1. overgankelijk beschermen, met name tegen weer en wind
    • De hoge bomen en de heg ertussen beschutten het huis tegen de gure wind. 
     Om Koning Deuel van Pomperol en zijn gevolg te beschutten tegen de zon, was een groot zonnescherm van rood met gele zijde - de kleuren van Pomperol - gespannen over de grote binnenplaats van Haidion.[3]
     Het is een dag rijden naar Le Mans, maar de reis verloopt rimpelloos door het mandje van haar moeder en het gezelschap van haar vader; van de een brood en kaas om haar maag te vullen, van de ander zijn ontspannen lach en zijn brede schouders die Adeline tegen de zomerzon beschutten.[4]
vervoeging van
beschutten

beschutten

  1. meervoud verleden tijd van beschutten
    • Wij beschutten. 
    • Jullie beschutten. 
    • Zij beschutten. 
97 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[5]