• op·schut·ten

opschutten

  1. overgankelijk (scheepvaart) een schip door een sluis doen passeren van lager naar hoger gelegen water.
    • Om verder te varen moet de kapitein het schip laten opschutten. 
vervoeging van
opschutten

opschutten

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van opschutten
    • ...dat wij opschutten. 
    • ...dat jullie opschutten. 
    • ...dat zij opschutten.