• gat·lik·ker
enkelvoud meervoud
naamwoord gatlikker gatlikkers
verkleinwoord

de gatlikkerm

  1. (pejoratief) iemand die op een kruiperige manier iemand te vriend probeert te houden
    • Deze uitgave geeft ons de dichter weer terug. Door allerlei andere tussentijdse publicaties, zoals de Majakovski-biografie Een leven op scherp van Bengt Jangfeldt, kwamen we veel te weten over het ingewikkelde liefdesleven van de dichter, en over zijn gokverslaving, de tegenwerking van de censuur, zijn geflirt met zelfmoord, dwangmatige handenwasserij, poses en het wegkijken als er collega’s bij zuiveringen verdwenen, zijn propagandagedichten waarin de gedurfdheid van weleer in de hamerende boodschap ten onder ging (Karel van het Reve vond hem maar een vulgaire gatlikker van de Russische overheid), en zijn reactie op de zelfmoord van het drinkende ‘klinkslagvaardig gildelid’ de dichter Jesenin: quasi-onaangedaan, maar dat was een manier om zijn eigen zelfmoordgedachten ongedaan te maken. In de 36 jaar van zijn leven lijkt Majakovski nooit een dag in kalmte te hebben doorgebracht. [3] 
    • Europa moet zich schamen. Europese leiders gedroegen zich tegenover Gaddafi als onnozele gatlikkers. Daarmee handelden ze ‘crimineel’, getuige Gaddafi’s bombardement van zijn eigen bevolking met Europese wapens. Het was Europa’s morele en politieke dieptepunt. [4] 
61 % van de Nederlanders;
91 % van de Vlamingen.[5]