flibustier
- Geluid: flibustier (hulp, bestand)
- IPA: / ˌflibʏsˈtir / (3 lettergrepen)
- fli·bus·tier
- van Frans flibustier, via Engels flibutor verbastering van Nederlands vrijbuiter, cognaat met filibuster; in de betekenis "piraat" aangetroffen vanaf 1762 (zie vindplaats hieronder) [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | flibustier | flibustiers |
verkleinwoord | - | - |
de flibustier m
- (scheepvaart) (geschiedenis) piraat, vaak van Franse herkomst, in het Caraïbisch gebied rond 1700
- ▸ Geld houdt een flibustier voor een gevaarlijke vijand, die al menig dapper man tot lafheid heeft gebracht; geld mag derhalve niet op zee worden meegenomen: om eigen bezit te vrijwaren kon iemand allicht zijn makker in 't drukke van het gevecht weerloos aan zijn lot overlaten. Wie vóór de afvaart nog geld op zak draagt moet het dadelijk in de kroeg verbrassen.[3]
- ▸ ⧖ Volgens eenen dezer brieven, gedateert zelfs van de Martinique op den 16. January had den Gouverneur van dat Eyland eenen Flibustier doen ophangen, (…)[4]
- Het woord 'flibustier' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ vrijbuiter op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Weblink bron Camiel van DeyckBoekaniers- en flibustierseer in: De Vlaamse Gids., jrg. 32 nr. 2 (februari 1948), p. 84
- ↑ Weblink bron Nederlanden. Amsterdam den 15. Maerte. in: Gazette van Gendt, nr. 22 (18 maart 1762), Jan Meyer, p. 3 kol. 2