1. François l'Olonnais op Wikipedia (nl) was een beruchte flibustier.
  • fli·bus·tier
enkelvoud meervoud
naamwoord flibustier flibustiers
verkleinwoord - -

de flibustierm

  1. (scheepvaart) (geschiedenis) piraat, vaak van Franse herkomst, in het Caraïbisch gebied rond 1700
     Geld houdt een flibustier voor een gevaarlijke vijand, die al menig dapper man tot lafheid heeft gebracht; geld mag derhalve niet op zee worden meegenomen: om eigen bezit te vrijwaren kon iemand allicht zijn makker in 't drukke van het gevecht weerloos aan zijn lot overlaten. Wie vóór de afvaart nog geld op zak draagt moet het dadelijk in de kroeg verbrassen.[3]
      Volgens eenen dezer brieven, gedateert zelfs van de Martinique op den 16. January had den Gouverneur van dat Eyland eenen Flibustier doen ophangen, (…)[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. vrijbuiter op website: Etymologiebank.nl
  3.   Weblink bron
    Camiel van Deyck
    Boekaniers- en flibustierseer in: De Vlaamse Gids., jrg. 32 nr. 2 (februari 1948), p. 84
  4.   Weblink bron Nederlanden. Amsterdam den 15. Maerte. in: Gazette van Gendt, nr. 22 (18 maart 1762), Jan Meyer, p. 3 kol. 2