filibuster
- Geluid: filibuster (hulp, bestand)
- fi·li·bus·ter
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘obstructie door eindeloze redevoeringen’ voor het eerst aangetroffen in 1961 [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | filibuster | filibusters |
verkleinwoord | - | - |
de filibuster m
- vrijbuiter
- langdurige toespraak als vertragingstactiek
- filibuster tegen verhoging eigen risico [3]
1. vrijbuiter
2. langdurige toespraak
vervoeging van |
---|
filibusteren |
filibuster
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van filibusteren
- Ik filibuster.
- gebiedende wijs van filibusteren
- Filibuster!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van filibusteren
- Filibuster je?
- Het woord filibuster staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "filibuster" herkend door:
39 % | van de Nederlanders; |
61 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "filibuster" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ filibuster op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Filibuster tegen verhoging eigen risico, [1]
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- Bekend sinds ca. 1580; verwant met Nederlands vrijbuiter.[1]
enkelvoud | meervoud |
---|---|
filibuster | filibusters |
filibuster
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to filibuster |
he/she/it | filibusters |
verleden tijd | filibustered |
voltooid deelwoord |
filibustered |
onvoltooid deelwoord |
filibustering |
gebiedende wijs | filibuster |
filibuster
- ↑ filibuster, Online Etymology Dictionary