• fli·bus·tiers

de flibustiersmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord flibustier
     Het bericht dat de flibustiers te land de belangrijkste en veiligste haven hadden aangevallen, verwekte in Madrid ontsteltenis.[1]
  1.   Weblink bron “Verzameld werk. Deel 5. : Avonturiers” (1977), Meulenhoff Nederland, Amsterdam, p. 156