flensje
- flens·je
- [A]: van Nedersaksisch flinse "reepje, schijfje", vergelijk Duits Flinse, in de betekenis van ‘dun pannenkoekje’ aangetroffen vanaf 1633 [1]
- [B]: flens zn met het achtervoegsel -je
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | flensje | flensjes |
verkleinwoord | - | - |
[A] het flensje o
- (voeding) dun soort pannenkoekje dat zowel als hoofdgerecht en als nagerecht gegeten wordt
1. dun soort pannenkoekje dat zowel als hoofdgerecht en als nagerecht gegeten wordt
het flensje o
- verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord flens
- Het woord flensje staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "flensje" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "flensje" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be