flank
- flank
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘zijkant’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1591 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | flank | flanken |
verkleinwoord | flankje | flankjes |
- zijkant van een samenhangend geheel
- Het legioen werd in de flank aangevallen.
- steile zijkant van een berg
- ▸ Hij woont in de buurt, het is naar schatting de dertigste keer dat hij hier staat, met enerzijds het uitzicht op de beboste flanken van de Vogezen en aan de zuidwestkant het glooiende laagland van de Haute-Saône.[2]
- (elektronica) sterkst stijgende of dalende deel van een elektrisch signaal
- deel van een bastion dat aan de courtine grenst
- (zijkant)
- bergflank, noordflank, noordoostflank, noordwestflank, oostflank, westflank, zuidflank, zuidoostflank, zuidwestflank
1. zijkant van een samenhangend geheel
- Het woord flank staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "flank" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "flank" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Weblink bron Rob Gollin“De helling van de mooie meisjes knijpt de renner de keel dicht” (10 juli 2019), de Volkskrant
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- Geluid: flank (VS) (hulp, bestand)
enkelvoud | meervoud |
---|---|
flank | flanks |
flank
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to flank |
he/she/it | flanks |
verleden tijd | flanked |
voltooid deelwoord |
flanked |
onvoltooid deelwoord |
flanking |
gebiedende wijs | flank |
flank