ezelsoor
- ezels·oor
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘omgevouwen hoek’ voor het eerst aangetroffen in 1766 [1]
- samenstelling van ezel en oor met het invoegsel -s- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | ezelsoor | ezelsoren |
verkleinwoord | ezelsoortje | ezelsoortjes |
- (zoötomie) oor van een ezel
- omgevouwen hoek van een bladzijde
- Hij heeft een ezelsoor gevouwen als herinnering bij de pagina waar hij was met lezen.
- Met leren banden worden de kaften nu beschermd. "De boeken waar een wit briefje uitsteekt moeten nog gerepareerd worden, nog 556 stuks" vertelt Rosenberg, druk rondlopend van kast naar kast. Ezelsoren gladstrijken doet het personeel van de bibliotheek zelf. De ingewikkelde reparaties worden uitbesteed aan een atelier.[4]
- (persoon) dom persoon, domoor
- (plantkunde) (Stachys byzantina) grijsgroene plantensoort
1. oor van een ezel
2. omgevouwen hoek
- Het woord ezelsoor staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "ezelsoor" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "ezelsoor" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ ezelsoor op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Lotte de Wit 30 oktober 2004
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be