extruderen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van extruderen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		extruderen			te extruderen
	toekomend		zullen extruderen			te zullen extruderen
voltooid	tegenwoordig		hebben geëxtrudeerd			te hebben geëxtrudeerd
	toekomend		geëxtrudeerd zullen hebben			geëxtrudeerd te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	extruderend		geëxtrudeerd			ev. extrudeer	mv. verouderd extrudeert	extrudere
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	extrudeer	extrudeert	extrudeert	extrudeert	extrudeert	extruderen	extruderen	extruderen
verleden (o.v.t.)	extrudeerde	extrudeerde	extrudeerde	extrudeerde	extrudeerde	extrudeerden	extrudeerden	extrudeerden
toekomend (o.t.t.t.)	zal extruderen	zult/zal extruderen	zult/zal extruderen	zult extruderen	zal extruderen	zullen extruderen	zullen extruderen	zullen extruderen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou extruderen	zou extruderen	zou(dt) extruderen	zoudt extruderen	zou extruderen	zouden extruderen	zouden extruderen	zouden extruderen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb geëxtrudeerd	hebt geëxtrudeerd	hebt/heeft geëxtrudeerd	hebt geëxtrudeerd	heeft geëxtrudeerd	hebben geëxtrudeerd	hebben geëxtrudeerd	hebben geëxtrudeerd
verleden (v.v.t.)	had geëxtrudeerd	had geëxtrudeerd	had geëxtrudeerd	hadt geëxtrudeerd	had geëxtrudeerd	hadden geëxtrudeerd	hadden geëxtrudeerd	hadden geëxtrudeerd
toekomend (v.t.t.t.)	zal geëxtrudeerd hebben	zal/zult geëxtrudeerd hebben	zult/zal geëxtrudeerd hebben	zult geëxtrudeerd hebben	zal geëxtrudeerd hebben	zullen geëxtrudeerd hebben	zullen geëxtrudeerd hebben	zullen geëxtrudeerd hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou geëxtrudeerd hebben	zou geëxtrudeerd hebben	zou/zoudt geëxtrudeerd hebben	zoudt geëxtrudeerd hebben	zou geëxtrudeerd hebben	zouden geëxtrudeerd hebben	zouden geëxtrudeerd hebben	zouden geëxtrudeerd hebben
onpersoonlijke lijdende vorm geëxtrudeerd worden
	onvoltooid				voltooid
tegenwoordig	er wordt geëxtrudeerd				er is geëxtrudeerd
verleden	er werd geëxtrudeerd				er was geëxtrudeerd
toekomend	er zal geëxtrudeerd worden				er zal geëxtrudeerd zijn
voorwaardelijk	er zou geëxtrudeerd worden				er zou geëxtrudeerd zijn
lijdende vorm geëxtrudeerd worden
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		geëxtrudeerd worden			geëxtrudeerd te worden
	toekomend		geëxtrudeerd zullen worden			geëxtrudeerd te zullen worden
voltooid	tegenwoordig		geëxtrudeerd zijn			geëxtrudeerd te zijn
	toekomend		geëxtrudeerd zullen zijn			geëxtrudeerd te zullen zijn
	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (o.t.t.)	—	—	—	—	wordt geëxtrudeerd	—	—	worden geëxtrudeerd
verleden (o.v.t.)	—	—	—	—	werd geëxtrudeerd	—	—	werden geëxtrudeerd
toekomend (o.t.t.t.)	—	—	—	—	zal geëxtrudeerd worden	—	—	zullen geëxtrudeerd worden
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	—	—	—	—	zou geëxtrudeerd worden	—	—	zouden geëxtrudeerd worden
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	—	—	—	—	is geëxtrudeerd	—	—	zijn geëxtrudeerd
verleden (v.v.t.)	—	—	—	—	was geëxtrudeerd	—	—	waren geëxtrudeerd
toekomend (v.t.t.t.)	—	—	—	—	zal geëxtrudeerd zijn	—	—	zullen geëxtrudeerd zijn
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	—	—	—	—	zou geëxtrudeerd zijn	—	—	zouden geëxtrudeerd zijn