extremo
IPA: /eks'tɾe.mo/
- ex·tre·mo
enkelvoud | meervoud |
---|---|
extremo | extremos |
extremo m
extremo
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
mannelijk | extremo | extremos |
vrouwelijk | extrema | extremas |
- uiterst, extreem, vergaand
- buitengewoon, ongemeen, hevig
- overdadig, overdreven, overmatig
- verst verwijderd
- verschillend, uiteenlopend, ongelijksoortig
vervoeging van |
---|
extremar |
extremo
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van extremar