een ongemeen mooi schilderij
  • on·ge·meen
stellend
onverbogen ongemeen
verbogen ongemene
partitief ongemeens

ongemeen [1]

  1. heel bijzonder; niet normaal
  1. versterking van het volgende bijvoeglijk naamwoord; heel erg
    • Een ongemeen boeiend spektakel was de eerste wedstrijd van het Canadese tweeluik niet. Al na zes kilometer ging een kwartet met daarin de Belgen Baptiste Planckaert (Katusha) en Tosh Van Der Sande (Lotto-Soudal) ervandoor. [2] 
    • Voorzitter Henk Nijhof van de raad van toezicht van het Rabotheater liet zich gisteren in deze krant in niet mis te verstane bewoordingen ongemeen kritisch uit over het college dat hij 'onbehoorlijk bestuur' verweet. [3] 
87 % van de Nederlanders;
89 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Standaard ZATERDAG 9 SEPTEMBER 2017
  3. Tubantia Gerard Smink 18-07-2017
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be