expliciteren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van expliciteren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | expliciteren | te expliciteren | ||||||||
toekomend | zullen expliciteren | te zullen expliciteren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben geëxpliciteerd | te hebben geëxpliciteerd | ||||||||
toekomend | geëxpliciteerd zullen hebben | geëxpliciteerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
expliciterend | geëxpliciteerd | ev. expliciteer |
mv. verouderd expliciteert |
explicitere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | expliciteer | expliciteert | expliciteert | expliciteert | expliciteert | expliciteren | expliciteren | expliciteren | |||
verleden (o.v.t.) | expliciteerde | expliciteerde | expliciteerde | expliciteerde | expliciteerde | expliciteerden | expliciteerden | expliciteerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal expliciteren | zult/zal expliciteren | zult/zal expliciteren | zult expliciteren | zal expliciteren | zullen expliciteren | zullen expliciteren | zullen expliciteren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou expliciteren | zou expliciteren | zou(dt) expliciteren | zoudt expliciteren | zou expliciteren | zouden expliciteren | zouden expliciteren | zouden expliciteren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb geëxpliciteerd | hebt geëxpliciteerd | hebt/heeft geëxpliciteerd | hebt geëxpliciteerd | heeft geëxpliciteerd | hebben geëxpliciteerd | hebben geëxpliciteerd | hebben geëxpliciteerd | |||
verleden (v.v.t.) | had geëxpliciteerd | had geëxpliciteerd | had geëxpliciteerd | hadt geëxpliciteerd | had geëxpliciteerd | hadden geëxpliciteerd | hadden geëxpliciteerd | hadden geëxpliciteerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geëxpliciteerd hebben | zal/zult geëxpliciteerd hebben | zult/zal geëxpliciteerd hebben | zult geëxpliciteerd hebben | zal geëxpliciteerd hebben | zullen geëxpliciteerd hebben | zullen geëxpliciteerd hebben | zullen geëxpliciteerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geëxpliciteerd hebben | zou geëxpliciteerd hebben | zou/zoudt geëxpliciteerd hebben | zoudt geëxpliciteerd hebben | zou geëxpliciteerd hebben | zouden geëxpliciteerd hebben | zouden geëxpliciteerd hebben | zouden geëxpliciteerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm geëxpliciteerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt geëxpliciteerd | er is geëxpliciteerd | |||||||||
verleden | er werd geëxpliciteerd | er was geëxpliciteerd | |||||||||
toekomend | er zal geëxpliciteerd worden | er zal geëxpliciteerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou geëxpliciteerd worden | er zou geëxpliciteerd zijn | |||||||||
lijdende vorm geëxpliciteerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | geëxpliciteerd worden | geëxpliciteerd te worden | ||||||||
toekomend | geëxpliciteerd zullen worden | geëxpliciteerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | geëxpliciteerd zijn | geëxpliciteerd te zijn | ||||||||
toekomend | geëxpliciteerd zullen zijn | geëxpliciteerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word geëxpliciteerd | wordt geëxpliciteerd | wordt geëxpliciteerd | wordt geëxpliciteerd | wordt geëxpliciteerd | worden geëxpliciteerd | worden geëxpliciteerd | worden geëxpliciteerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd geëxpliciteerd | werd geëxpliciteerd | werd geëxpliciteerd | werdt geëxpliciteerd | werd geëxpliciteerd | werden geëxpliciteerd | werden geëxpliciteerd | werden geëxpliciteerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal geëxpliciteerd worden | zult geëxpliciteerd worden | zult geëxpliciteerd worden | zult geëxpliciteerd worden | zal geëxpliciteerd worden | zullen geëxpliciteerd worden | zullen geëxpliciteerd worden | zullen geëxpliciteerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou geëxpliciteerd worden | zou geëxpliciteerd worden | zou/zoudt geëxpliciteerd worden | zoudt geëxpliciteerd worden | zou geëxpliciteerd worden | zouden geëxpliciteerd worden | zouden geëxpliciteerd worden | zouden geëxpliciteerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben geëxpliciteerd | bent geëxpliciteerd | bent/is geëxpliciteerd | zijt geëxpliciteerd | is geëxpliciteerd | zijn geëxpliciteerd | zijn geëxpliciteerd | zijn geëxpliciteerd | |||
verleden (v.v.t.) | was geëxpliciteerd | was geëxpliciteerd | was geëxpliciteerd | waart geëxpliciteerd | was geëxpliciteerd | waren geëxpliciteerd | waren geëxpliciteerd | waren geëxpliciteerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geëxpliciteerd zijn | zult geëxpliciteerd zijn | zult geëxpliciteerd zijn | zult geëxpliciteerd zijn | zal geëxpliciteerd zijn | zullen geëxpliciteerd zijn | zullen geëxpliciteerd zijn | zullen geëxpliciteerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geëxpliciteerd zijn | zou geëxpliciteerd zijn | zou/zoudt geëxpliciteerd zijn | zoudt geëxpliciteerd zijn | zou geëxpliciteerd zijn | zouden geëxpliciteerd zijn | zouden geëxpliciteerd zijn | zouden geëxpliciteerd zijn |