expediëren/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van expediëren
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		expediëren			te expediëren
	toekomend		zullen expediëren			te zullen expediëren
voltooid	tegenwoordig		hebben geëxpedieerd			te hebben geëxpedieerd
	toekomend		geëxpedieerd zullen hebben			geëxpedieerd te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	expediërend		geëxpedieerd			ev. expedieer	mv. verouderd expedieert	expediëre
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	expedieer	expedieert	expedieert	expedieert	expedieert	expediëren	expediëren	expediëren
verleden (o.v.t.)	expedieerde	expedieerde	expedieerde	expedieerde	expedieerde	expedieerden	expedieerden	expedieerden
toekomend (o.t.t.t.)	zal expediëren	zult/zal expediëren	zult/zal expediëren	zult expediëren	zal expediëren	zullen expediëren	zullen expediëren	zullen expediëren
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou expediëren	zou expediëren	zou(dt) expediëren	zoudt expediëren	zou expediëren	zouden expediëren	zouden expediëren	zouden expediëren
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb geëxpedieerd	hebt geëxpedieerd	hebt/heeft geëxpedieerd	hebt geëxpedieerd	heeft geëxpedieerd	hebben geëxpedieerd	hebben geëxpedieerd	hebben geëxpedieerd
verleden (v.v.t.)	had geëxpedieerd	had geëxpedieerd	had geëxpedieerd	hadt geëxpedieerd	had geëxpedieerd	hadden geëxpedieerd	hadden geëxpedieerd	hadden geëxpedieerd
toekomend (v.t.t.t.)	zal geëxpedieerd hebben	zal/zult geëxpedieerd hebben	zult/zal geëxpedieerd hebben	zult geëxpedieerd hebben	zal geëxpedieerd hebben	zullen geëxpedieerd hebben	zullen geëxpedieerd hebben	zullen geëxpedieerd hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou geëxpedieerd hebben	zou geëxpedieerd hebben	zou/zoudt geëxpedieerd hebben	zoudt geëxpedieerd hebben	zou geëxpedieerd hebben	zouden geëxpedieerd hebben	zouden geëxpedieerd hebben	zouden geëxpedieerd hebben
onpersoonlijke lijdende vorm geëxpedieerd worden
	onvoltooid				voltooid
tegenwoordig	er wordt geëxpedieerd				er is geëxpedieerd
verleden	er werd geëxpedieerd				er was geëxpedieerd
toekomend	er zal geëxpedieerd worden				er zal geëxpedieerd zijn
voorwaardelijk	er zou geëxpedieerd worden				er zou geëxpedieerd zijn
lijdende vorm geëxpedieerd worden
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		geëxpedieerd worden			geëxpedieerd te worden
	toekomend		geëxpedieerd zullen worden			geëxpedieerd te zullen worden
voltooid	tegenwoordig		geëxpedieerd zijn			geëxpedieerd te zijn
	toekomend		geëxpedieerd zullen zijn			geëxpedieerd te zullen zijn
	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (o.t.t.)	word geëxpedieerd	wordt geëxpedieerd	wordt geëxpedieerd	wordt geëxpedieerd	wordt geëxpedieerd	worden geëxpedieerd	worden geëxpedieerd	worden geëxpedieerd
verleden (o.v.t.)	werd geëxpedieerd	werd geëxpedieerd	werd geëxpedieerd	werdt geëxpedieerd	werd geëxpedieerd	werden geëxpedieerd	werden geëxpedieerd	werden geëxpedieerd
toekomend (o.t.t.t.)	zal geëxpedieerd worden	zult geëxpedieerd worden	zult geëxpedieerd worden	zult geëxpedieerd worden	zal geëxpedieerd worden	zullen geëxpedieerd worden	zullen geëxpedieerd worden	zullen geëxpedieerd worden
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou geëxpedieerd worden	zou geëxpedieerd worden	zou/zoudt geëxpedieerd worden	zoudt geëxpedieerd worden	zou geëxpedieerd worden	zouden geëxpedieerd worden	zouden geëxpedieerd worden	zouden geëxpedieerd worden
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	ben geëxpedieerd	bent geëxpedieerd	bent/is geëxpedieerd	zijt geëxpedieerd	is geëxpedieerd	zijn geëxpedieerd	zijn geëxpedieerd	zijn geëxpedieerd
verleden (v.v.t.)	was geëxpedieerd	was geëxpedieerd	was geëxpedieerd	waart geëxpedieerd	was geëxpedieerd	waren geëxpedieerd	waren geëxpedieerd	waren geëxpedieerd
toekomend (v.t.t.t.)	zal geëxpedieerd zijn	zult geëxpedieerd zijn	zult geëxpedieerd zijn	zult geëxpedieerd zijn	zal geëxpedieerd zijn	zullen geëxpedieerd zijn	zullen geëxpedieerd zijn	zullen geëxpedieerd zijn
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou geëxpedieerd zijn	zou geëxpedieerd zijn	zou/zoudt geëxpedieerd zijn	zoudt geëxpedieerd zijn	zou geëxpedieerd zijn	zouden geëxpedieerd zijn	zouden geëxpedieerd zijn	zouden geëxpedieerd zijn