eunjer
- eun·jer
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | eunjer | eunjers |
verkleinwoord |
eunjer
- (verouderd) persoon die magie beoefent
- ..zelf eunjer koom ik hier om eunjers raadt te hooren. -Hooft.
- (verouderd) magisch wezen met boze bedoelingen
- (plantkunde) naam voor planten uit het geslacht Equisetum
- (verouderd) iets liefs of aantrekkelijks
- varianten: unger, unjer
- [1] heks, tovenaar
- [2] geest, spook
- [3] paardenstaart
- [4] aardigheid
eunjer
- (verouderd) slim op een boosaardige of ondeugende manier
- (verouderd) bewust de lachlust opwekkend
- (verouderd)(liefkozend gebruikt) aantrekkelijk
- Dat is eunjer.
- Het woord 'eunjer' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ eunjer op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Weiland, P.Nederduitsch taalkundig woordenboek. (1807-1811)