escorteren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van escorteren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | escorteren | te escorteren | ||||||||
toekomend | zullen escorteren | te zullen escorteren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben geëscorteerd | te hebben geëscorteerd | ||||||||
toekomend | geëscorteerd zullen hebben | geëscorteerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
escorterend | geëscorteerd | ev. escorteer |
mv. verouderd escorteert |
escortere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | escorteer | escorteert | escorteert | escorteert | escorteert | escorteren | escorteren | escorteren | |||
verleden (o.v.t.) | escorteerde | escorteerde | escorteerde | escorteerde | escorteerde | escorteerden | escorteerden | escorteerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal escorteren | zult/zal escorteren | zult/zal escorteren | zult escorteren | zal escorteren | zullen escorteren | zullen escorteren | zullen escorteren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou escorteren | zou escorteren | zou(dt) escorteren | zoudt escorteren | zou escorteren | zouden escorteren | zouden escorteren | zouden escorteren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb geëscorteerd | hebt geëscorteerd | hebt/heeft geëscorteerd | hebt geëscorteerd | heeft geëscorteerd | hebben geëscorteerd | hebben geëscorteerd | hebben geëscorteerd | |||
verleden (v.v.t.) | had geëscorteerd | had geëscorteerd | had geëscorteerd | hadt geëscorteerd | had geëscorteerd | hadden geëscorteerd | hadden geëscorteerd | hadden geëscorteerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geëscorteerd hebben | zal/zult geëscorteerd hebben | zult/zal geëscorteerd hebben | zult geëscorteerd hebben | zal geëscorteerd hebben | zullen geëscorteerd hebben | zullen geëscorteerd hebben | zullen geëscorteerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geëscorteerd hebben | zou geëscorteerd hebben | zou/zoudt geëscorteerd hebben | zoudt geëscorteerd hebben | zou geëscorteerd hebben | zouden geëscorteerd hebben | zouden geëscorteerd hebben | zouden geëscorteerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm geëscorteerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt geëscorteerd | er is geëscorteerd | |||||||||
verleden | er werd geëscorteerd | er was geëscorteerd | |||||||||
toekomend | er zal geëscorteerd worden | er zal geëscorteerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou geëscorteerd worden | er zou geëscorteerd zijn | |||||||||
lijdende vorm geëscorteerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | geëscorteerd worden | geëscorteerd te worden | ||||||||
toekomend | geëscorteerd zullen worden | geëscorteerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | geëscorteerd zijn | geëscorteerd te zijn | ||||||||
toekomend | geëscorteerd zullen zijn | geëscorteerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word geëscorteerd | wordt geëscorteerd | wordt geëscorteerd | wordt geëscorteerd | wordt geëscorteerd | worden geëscorteerd | worden geëscorteerd | worden geëscorteerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd geëscorteerd | werd geëscorteerd | werd geëscorteerd | werdt geëscorteerd | werd geëscorteerd | werden geëscorteerd | werden geëscorteerd | werden geëscorteerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal geëscorteerd worden | zult geëscorteerd worden | zult geëscorteerd worden | zult geëscorteerd worden | zal geëscorteerd worden | zullen geëscorteerd worden | zullen geëscorteerd worden | zullen geëscorteerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou geëscorteerd worden | zou geëscorteerd worden | zou/zoudt geëscorteerd worden | zoudt geëscorteerd worden | zou geëscorteerd worden | zouden geëscorteerd worden | zouden geëscorteerd worden | zouden geëscorteerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben geëscorteerd | bent geëscorteerd | bent/is geëscorteerd | zijt geëscorteerd | is geëscorteerd | zijn geëscorteerd | zijn geëscorteerd | zijn geëscorteerd | |||
verleden (v.v.t.) | was geëscorteerd | was geëscorteerd | was geëscorteerd | waart geëscorteerd | was geëscorteerd | waren geëscorteerd | waren geëscorteerd | waren geëscorteerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geëscorteerd zijn | zult geëscorteerd zijn | zult geëscorteerd zijn | zult geëscorteerd zijn | zal geëscorteerd zijn | zullen geëscorteerd zijn | zullen geëscorteerd zijn | zullen geëscorteerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geëscorteerd zijn | zou geëscorteerd zijn | zou/zoudt geëscorteerd zijn | zoudt geëscorteerd zijn | zou geëscorteerd zijn | zouden geëscorteerd zijn | zouden geëscorteerd zijn | zouden geëscorteerd zijn |