eroderen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van eroderen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		eroderen			te eroderen
	toekomend		zullen eroderen			te zullen eroderen
voltooid	tegenwoordig		zijn geërodeerd			te zijn geërodeerd
	toekomend		geërodeerd zullen zijn			geërodeerd te zullen zijn
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	eroderend		geërodeerd			ev. erodeer	mv. verouderd erodeert	erodere
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	erodeer	erodeert	erodeert	erodeert	erodeert	eroderen	eroderen	eroderen
verleden (o.v.t.)	erodeerde	erodeerde	erodeerde	erodeerde	erodeerde	erodeerden	erodeerden	erodeerden
toekomend (o.t.t.t.)	zal eroderen	zult/zal eroderen	zult/zal eroderen	zult eroderen	zal eroderen	zullen eroderen	zullen eroderen	zullen eroderen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou eroderen	zou eroderen	zou(dt) eroderen	zoudt eroderen	zou eroderen	zouden eroderen	zouden eroderen	zouden eroderen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	ben geërodeerd	bent geërodeerd	bent/is geërodeerd	zijt geërodeerd	is geërodeerd	zijn geërodeerd	zijn geërodeerd	zijn geërodeerd
verleden (v.v.t.)	was geërodeerd	was geërodeerd	was geërodeerd	waart geërodeerd	was geërodeerd	waren geërodeerd	waren geërodeerd	waren geërodeerd
toekomend (v.t.t.t.)	zal geërodeerd zijn	zal/zult geërodeerd zijn	zult/zal geërodeerd zijn	zult geërodeerd zijn	zal geërodeerd zijn	zullen geërodeerd zijn	zullen geërodeerd zijn	zullen geërodeerd zijn
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou geërodeerd zijn	zou geërodeerd zijn	zou/zoudt geërodeerd zijn	zoudt geërodeerd zijn	zou geërodeerd zijn	zouden geërodeerd zijn	zouden geërodeerd zijn	zouden geërodeerd zijn