• epi·fy·se
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘pijnappelklier’ voor het eerst aangetroffen in 1929 [1]
  • afgeleid van het Griekse 'phuein' [doen groeien] met het voorvoegsel epi- [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord epifyse epifysen
epifyses
verkleinwoord epifysetje epifysetjes

de epifysev

  1. (anatomie) een klier die onderdeel is van de epithalamus en melatonine uitscheidt
    • Door melatonine uit te scheiden oefent de epifyse invloed uit op het dag/nachtritme, daar melatonine de nucleus suprachiasmaticus, die de circadiane ritmes regelt, beïnvloedt. 
  2. (anatomie) het uiteinde van een pijpbeen
67 % van de Nederlanders;
69 % van de Vlamingen.[3]