emailleren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van emailleren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | emailleren | te emailleren | ||||||||
toekomend | zullen emailleren | te zullen emailleren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben geëmailleerd | te hebben geëmailleerd | ||||||||
toekomend | geëmailleerd zullen hebben | geëmailleerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
emaillerend | geëmailleerd | ev. emailleer |
mv. verouderd emailleert |
emaillere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | emailleer | emailleert | emailleert | emailleert | emailleert | emailleren | emailleren | emailleren | |||
verleden (o.v.t.) | emailleerde | emailleerde | emailleerde | emailleerde | emailleerde | emailleerden | emailleerden | emailleerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal emailleren | zult/zal emailleren | zult/zal emailleren | zult emailleren | zal emailleren | zullen emailleren | zullen emailleren | zullen emailleren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou emailleren | zou emailleren | zou(dt) emailleren | zoudt emailleren | zou emailleren | zouden emailleren | zouden emailleren | zouden emailleren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb geëmailleerd | hebt geëmailleerd | hebt/heeft geëmailleerd | hebt geëmailleerd | heeft geëmailleerd | hebben geëmailleerd | hebben geëmailleerd | hebben geëmailleerd | |||
verleden (v.v.t.) | had geëmailleerd | had geëmailleerd | had geëmailleerd | hadt geëmailleerd | had geëmailleerd | hadden geëmailleerd | hadden geëmailleerd | hadden geëmailleerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geëmailleerd hebben | zal/zult geëmailleerd hebben | zult/zal geëmailleerd hebben | zult geëmailleerd hebben | zal geëmailleerd hebben | zullen geëmailleerd hebben | zullen geëmailleerd hebben | zullen geëmailleerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geëmailleerd hebben | zou geëmailleerd hebben | zou/zoudt geëmailleerd hebben | zoudt geëmailleerd hebben | zou geëmailleerd hebben | zouden geëmailleerd hebben | zouden geëmailleerd hebben | zouden geëmailleerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm geëmailleerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt geëmailleerd | er is geëmailleerd | |||||||||
verleden | er werd geëmailleerd | er was geëmailleerd | |||||||||
toekomend | er zal geëmailleerd worden | er zal geëmailleerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou geëmailleerd worden | er zou geëmailleerd zijn | |||||||||
lijdende vorm geëmailleerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | geëmailleerd worden | geëmailleerd te worden | ||||||||
toekomend | geëmailleerd zullen worden | geëmailleerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | geëmailleerd zijn | geëmailleerd te zijn | ||||||||
toekomend | geëmailleerd zullen zijn | geëmailleerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word geëmailleerd | wordt geëmailleerd | wordt geëmailleerd | wordt geëmailleerd | wordt geëmailleerd | worden geëmailleerd | worden geëmailleerd | worden geëmailleerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd geëmailleerd | werd geëmailleerd | werd geëmailleerd | werdt geëmailleerd | werd geëmailleerd | werden geëmailleerd | werden geëmailleerd | werden geëmailleerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal geëmailleerd worden | zult geëmailleerd worden | zult geëmailleerd worden | zult geëmailleerd worden | zal geëmailleerd worden | zullen geëmailleerd worden | zullen geëmailleerd worden | zullen geëmailleerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou geëmailleerd worden | zou geëmailleerd worden | zou/zoudt geëmailleerd worden | zoudt geëmailleerd worden | zou geëmailleerd worden | zouden geëmailleerd worden | zouden geëmailleerd worden | zouden geëmailleerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben geëmailleerd | bent geëmailleerd | bent/is geëmailleerd | zijt geëmailleerd | is geëmailleerd | zijn geëmailleerd | zijn geëmailleerd | zijn geëmailleerd | |||
verleden (v.v.t.) | was geëmailleerd | was geëmailleerd | was geëmailleerd | waart geëmailleerd | was geëmailleerd | waren geëmailleerd | waren geëmailleerd | waren geëmailleerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geëmailleerd zijn | zult geëmailleerd zijn | zult geëmailleerd zijn | zult geëmailleerd zijn | zal geëmailleerd zijn | zullen geëmailleerd zijn | zullen geëmailleerd zijn | zullen geëmailleerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geëmailleerd zijn | zou geëmailleerd zijn | zou/zoudt geëmailleerd zijn | zoudt geëmailleerd zijn | zou geëmailleerd zijn | zouden geëmailleerd zijn | zouden geëmailleerd zijn | zouden geëmailleerd zijn |