emailleer
- email·leer
vervoeging van |
---|
emailleren |
emailleer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van emailleren
- Ik emailleer.
- gebiedende wijs van emailleren
- Emailleer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van emailleren
- Emailleer je?
- Het woord emailleer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.