• ei·gen·be·lang
enkelvoud meervoud
naamwoord eigenbelang eigenbelangen
verkleinwoord - -

het eigenbelango

  1. het eigen voordeel, het belang dat degene die een handeling verricht daar zelf bij heeft
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Kester Freriks 10 november 2016 NRC
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be