Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zelf·be·lang
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord zelfbelang zelfbelangen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het zelfbelango

  1. het eigen voordeel dat degene die een handeling verricht daar zelf bij heeft
     Als mensen echt in iets geloven, zegt Salvi, dan zien ze de waarheid ook in een bepaald licht. Dat geldt voor Trump en zijn mensen (,,Al moeten we het zelfbelang niet onderschatten; verkeren in de nabijheid van de macht is zeer aantrekkelijk"), maar ook voor al diegenen die op Trump hebben gestemd of die blij zijn dat er eindelijk iemand is die net zo denkt als zij.[2]
     In een column over Gerrit Zalm die ik schreef naar aanleiding van zijn opportunistische op zelfbelang gestoelde wens om ons hypotheken te laten aflossen, haalde ik, tot slot, de intelligente woorden van de beroemdste econoom allertijden Keynes aan.[3]
Synoniemen

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Mark van Assen
    “Een beetje jokken is oké, maar liegen...” (25-02-2017), Tubantia
  3.   Weblink bron “Macht van de banken te groot” (04 feb. 2013), De Telegraaf