Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • eco·sys·teem
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘het functionele geheel van een levensgemeenschap’ voor het eerst aangetroffen in 1970 [1]
  • afgeleid van systeem met het voorvoegsel eco-
enkelvoud meervoud
naamwoord ecosysteem ecosystemen
verkleinwoord ecosysteempje ecosysteempjes

Zelfstandig naamwoord

het ecosysteemo

  1. (biologie) het geheel van alle organismen in een bepaald gebied, hun onderlinge wisselwerkingen en hun leefomgeving
    • Onderdeel van een ecosysteem zijn afzonderlijke planten, dieren en micro-organismen en de onderlinge complexen die zij vormen, bijvoorbeeld in de vorm van levensgemeenschappen en populaties. 
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen