• drink
vervoeging van
drinken

drink

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van drinken
    • Ik drink. 
  2. gebiedende wijs van drinken
    • Drink! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van drinken
    • Drink je? 
enkelvoud meervoud
naamwoord drink drinks
verkleinwoord drinkje drinkjes

de drinkm

  1. (verouderd) gebruik van alcoholische drank
  2. gelegenheid waarbij genodigden elkaar informeel ontmoeten en een of meer glazen met onverwarmde dranken krijgen aangeboden; oorspronkelijk ging het hierbij om alcoholische dranken
    • Na de viering, die ruim twee uur duurde, werd iedereen uitgenodigd om te voet mee te gaan naar het kerkhof van Rijkhoven, waar Erika Thijs na een korte ceremonie werd begraven. Nadien volgde nog een drink voor alle aanwezigen in kasteel Alden Biesen, een expliciete wens van Erika Thijs zelf, die wou herdacht worden zoals ze heeft geleefd: iemand die ondanks de tegenslagen en het harde werk ook midden de mensen de geneugten van het leven erg wist te appreciëren. [3]
  3. (drinken) vloeistof die mensen voor hun genoegen, los van een maaltijd onverwarmd tot zich nemen; oorspronkelijk ging het hierbij om alcoholische dranken
    • De drink zelf was zo overheerlijk, ik kan me goed voorstellen dat het overal geconsumeerd gaat worden; het is een drink voor zowel overdag als in de avond, het is zo mooi in balans en goed van smaak. [4]
  4. (drinken) glas met vloeistof die mensen voor hun genoegen, los van een maaltijd onverwarmd tot zich nemen
    • Men bracht een drink, en haar glas tegen het zijne aanstotend, zei ze: Op de tijd toen wij nog kinderen maakten! [5]
  • Elk van de bovenstaande synoniemen heeft ook nog andere betekenissen. Dit kan soms helpen verklaren waarom ook "drink" in de betreffende betekenis wordt gebruikt.[6]
  • De eerste twee betekenissen ("dronk" en "borrel") zijn vooral in Vlaanderen gangbaar.[7]
  • De eerste betekenis kent geen meervoud, het verkleinwoord word vooral voor de vierde betekenis ("glas met drank") gebruikt.
98 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[8]


enkelvoud meervoud
drink drinks

drink

  1. (drinken) drankje
vervoeging
onbepaalde wijs to  drink 
he/she/it  drinks 
verleden tijd  drank 
voltooid
deelwoord
 drunk 
onvoltooid
deelwoord
 drinking 
gebiedende wijs  drink 

drink

  1. overgankelijk, onovergankelijk (drinken) drinken [1], opdrinken
    «What do you want to drink
    Wat wil je drinken?
  2. onovergankelijk, (pregnant), (drinken) alcoholische drank nuttigen, drinken [2]
  1. drink, Online Etymology Dictionary