trosdravik
  • dra·vik
  • Middelnederlands drāvic, misschien ontleend aan Gallisch dravoca ‘lappa, klis’; vgl. Welsh drewg, Bretons dreog ‘dravik’.[1] Evenzo ontleend zijn Middelengels drauk, drawk ‘zizania’, Waals dråwe ‘dravik’ en Frans dial. droue, druive ‘(brand)netel’.
enkelvoud meervoud
naamwoord dravik draviken
verkleinwoord dravikje dravikjes

de dravikv / m

  1. (plantkunde) naam voor grassen uit het geslacht Bromus   uit de grassenfamilie (Gramineae oftewel Poaceae)
  • De naam is soms ook voor enkele vergelijkbare grassoorten gebruikt die tegenwoordig niet meer tot het geslacht Bromus worden gerekend.
14 % van de Nederlanders;
15 % van de Vlamingen.[2]