doseren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van doseren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | doseren | te doseren | ||||||||
toekomend | zullen doseren | te zullen doseren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gedoseerd | te hebben gedoseerd | ||||||||
toekomend | gedoseerd zullen hebben | gedoseerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
doserend | gedoseerd | ev. doseer |
mv. verouderd doseert |
dosere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | doseer | doseert | doseert | doseert | doseert | doseren | doseren | doseren | |||
verleden (o.v.t.) | doseerde | doseerde | doseerde | doseerde | doseerde | doseerden | doseerden | doseerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal doseren | zult/zal doseren | zult/zal doseren | zult doseren | zal doseren | zullen doseren | zullen doseren | zullen doseren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou doseren | zou doseren | zou(dt) doseren | zoudt doseren | zou doseren | zouden doseren | zouden doseren | zouden doseren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gedoseerd | hebt gedoseerd | hebt/heeft gedoseerd | hebt gedoseerd | heeft gedoseerd | hebben gedoseerd | hebben gedoseerd | hebben gedoseerd | |||
verleden (v.v.t.) | had gedoseerd | had gedoseerd | had gedoseerd | hadt gedoseerd | had gedoseerd | hadden gedoseerd | hadden gedoseerd | hadden gedoseerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gedoseerd hebben | zal/zult gedoseerd hebben | zult/zal gedoseerd hebben | zult gedoseerd hebben | zal gedoseerd hebben | zullen gedoseerd hebben | zullen gedoseerd hebben | zullen gedoseerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gedoseerd hebben | zou gedoseerd hebben | zou/zoudt gedoseerd hebben | zoudt gedoseerd hebben | zou gedoseerd hebben | zouden gedoseerd hebben | zouden gedoseerd hebben | zouden gedoseerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gedoseerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gedoseerd | er is gedoseerd | |||||||||
verleden | er werd gedoseerd | er was gedoseerd | |||||||||
toekomend | er zal gedoseerd worden | er zal gedoseerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gedoseerd worden | er zou gedoseerd zijn | |||||||||
lijdende vorm gedoseerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gedoseerd worden | gedoseerd te worden | ||||||||
toekomend | gedoseerd zullen worden | gedoseerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gedoseerd zijn | gedoseerd te zijn | ||||||||
toekomend | gedoseerd zullen zijn | gedoseerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gedoseerd | wordt gedoseerd | wordt gedoseerd | wordt gedoseerd | wordt gedoseerd | worden gedoseerd | worden gedoseerd | worden gedoseerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd gedoseerd | werd gedoseerd | werd gedoseerd | werdt gedoseerd | werd gedoseerd | werden gedoseerd | werden gedoseerd | werden gedoseerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gedoseerd worden | zult gedoseerd worden | zult gedoseerd worden | zult gedoseerd worden | zal gedoseerd worden | zullen gedoseerd worden | zullen gedoseerd worden | zullen gedoseerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gedoseerd worden | zou gedoseerd worden | zou/zoudt gedoseerd worden | zoudt gedoseerd worden | zou gedoseerd worden | zouden gedoseerd worden | zouden gedoseerd worden | zouden gedoseerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gedoseerd | bent gedoseerd | bent/is gedoseerd | zijt gedoseerd | is gedoseerd | zijn gedoseerd | zijn gedoseerd | zijn gedoseerd | |||
verleden (v.v.t.) | was gedoseerd | was gedoseerd | was gedoseerd | waart gedoseerd | was gedoseerd | waren gedoseerd | waren gedoseerd | waren gedoseerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gedoseerd zijn | zult gedoseerd zijn | zult gedoseerd zijn | zult gedoseerd zijn | zal gedoseerd zijn | zullen gedoseerd zijn | zullen gedoseerd zijn | zullen gedoseerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gedoseerd zijn | zou gedoseerd zijn | zou/zoudt gedoseerd zijn | zoudt gedoseerd zijn | zou gedoseerd zijn | zouden gedoseerd zijn | zouden gedoseerd zijn | zouden gedoseerd zijn |