doorzeven/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van doorzeven | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | doorzeven | te doorzeven | ||||||||
toekomend | zullen doorzeven | te zullen doorzeven | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben doorzeefd | te hebben doorzeefd | ||||||||
toekomend | doorzeefd zullen hebben | doorzeefd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
doorzevend | doorzeefd | ev. doorzeef |
mv. verouderd doorzeeft |
doorzeve | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | doorzeef | doorzeeft | doorzeeft | doorzeeft | doorzeeft | doorzeven | doorzeven | doorzeven | |||
verleden (o.v.t.) | doorzeefde | doorzeefde | doorzeefde | doorzeefde | doorzeefde | doorzeefden | doorzeefden | doorzeefden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal doorzeven | zult/zal doorzeven | zult/zal doorzeven | zult doorzeven | zal doorzeven | zullen doorzeven | zullen doorzeven | zullen doorzeven | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou doorzeven | zou doorzeven | zou(dt) doorzeven | zoudt doorzeven | zou doorzeven | zouden doorzeven | zouden doorzeven | zouden doorzeven | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb doorzeefd | hebt doorzeefd | hebt/heeft doorzeefd | hebt doorzeefd | heeft doorzeefd | hebben doorzeefd | hebben doorzeefd | hebben doorzeefd | |||
verleden (v.v.t.) | had doorzeefd | had doorzeefd | had doorzeefd | hadt doorzeefd | had doorzeefd | hadden doorzeefd | hadden doorzeefd | hadden doorzeefd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal doorzeefd hebben | zal/zult doorzeefd hebben | zult/zal doorzeefd hebben | zult doorzeefd hebben | zal doorzeefd hebben | zullen doorzeefd hebben | zullen doorzeefd hebben | zullen doorzeefd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou doorzeefd hebben | zou doorzeefd hebben | zou/zoudt doorzeefd hebben | zoudt doorzeefd hebben | zou doorzeefd hebben | zouden doorzeefd hebben | zouden doorzeefd hebben | zouden doorzeefd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm doorzeefd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt doorzeefd | er is doorzeefd | |||||||||
verleden | er werd doorzeefd | er was doorzeefd | |||||||||
toekomend | er zal doorzeefd worden | er zal doorzeefd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou doorzeefd worden | er zou doorzeefd zijn | |||||||||
lijdende vorm doorzeefd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | doorzeefd worden | doorzeefd te worden | ||||||||
toekomend | doorzeefd zullen worden | doorzeefd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | doorzeefd zijn | doorzeefd te zijn | ||||||||
toekomend | doorzeefd zullen zijn | doorzeefd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word doorzeefd | wordt doorzeefd | wordt doorzeefd | wordt doorzeefd | wordt doorzeefd | worden doorzeefd | worden doorzeefd | worden doorzeefd | |||
verleden (o.v.t.) | werd doorzeefd | werd doorzeefd | werd doorzeefd | werdt doorzeefd | werd doorzeefd | werden doorzeefd | werden doorzeefd | werden doorzeefd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal doorzeefd worden | zult doorzeefd worden | zult doorzeefd worden | zult doorzeefd worden | zal doorzeefd worden | zullen doorzeefd worden | zullen doorzeefd worden | zullen doorzeefd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou doorzeefd worden | zou doorzeefd worden | zou/zoudt doorzeefd worden | zoudt doorzeefd worden | zou doorzeefd worden | zouden doorzeefd worden | zouden doorzeefd worden | zouden doorzeefd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben doorzeefd | bent doorzeefd | bent/is doorzeefd | zijt doorzeefd | is doorzeefd | zijn doorzeefd | zijn doorzeefd | zijn doorzeefd | |||
verleden (v.v.t.) | was doorzeefd | was doorzeefd | was doorzeefd | waart doorzeefd | was doorzeefd | waren doorzeefd | waren doorzeefd | waren doorzeefd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal doorzeefd zijn | zult doorzeefd zijn | zult doorzeefd zijn | zult doorzeefd zijn | zal doorzeefd zijn | zullen doorzeefd zijn | zullen doorzeefd zijn | zullen doorzeefd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou doorzeefd zijn | zou doorzeefd zijn | zou/zoudt doorzeefd zijn | zoudt doorzeefd zijn | zou doorzeefd zijn | zouden doorzeefd zijn | zouden doorzeefd zijn | zouden doorzeefd zijn |
vervoeging van de bedrijvende vorm van doorzeven | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | doorzeven | door te zeven | ||||||
toekomend | zullen doorzeven door zullen zeven |
te zullen doorzeven door te zullen zeven | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben doorgezeefd | te hebben doorgezeefd | ||||||
toekomend | doorgezeefd zullen hebben | doorgezeefd te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
doorzevend | doorgezeefd | ev. zeef door |
mv. verouderd zeeft door |
zeve door (bijzin) doorzeve | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | zeef door | zeeft door | zeeft door | zeeft door | zeeft door | zeven door | zeven door | zeven door | |
verleden (o.v.t.) | zeefde door | zeefde door | zeefde door | zeefde door | zeefde door | zeefden door | zeefden door | zeefden door | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal doorzeven | zult/zal doorzeven | zult/zal doorzeven | zult doorzeven | zal doorzeven | zullen doorzeven | zullen doorzeven | zullen doorzeven | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou doorzeven | zou doorzeven | zou(dt) doorzeven | zoudt doorzeven | zou doorzeven | zouden doorzeven | zouden doorzeven | zouden doorzeven | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | doorzeef | doorzeeft | doorzeeft | doorzeeft | doorzeeft | doorzeven | doorzeven | doorzeven | |
verleden (o.v.t.) | doorzeefde | doorzeefde | doorzeefde | doorzeefde | doorzeefde | doorzeefden | doorzeefden | doorzeefden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal doorzeven door zal zeven |
zult/zal doorzeven door zult/zal zeven |
zult/zal doorzeven door zult/zal zeven |
zult doorzeven door zult zeven |
zal doorzeven door zal zeven |
zullen doorzeven door zullen zeven |
zullen doorzeven door zullen zeven |
zullen doorzeven door zullen zeven | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou doorzeven door zou zeven |
zou doorzeven door zou zeven |
zou(dt) doorzeven door zou(dt) zeven |
zoudt doorzeven door zoudt zeven |
zou doorzeven door zou zeven |
zouden doorzeven door zouden zeven |
zouden doorzeven door zouden zeven |
zouden doorzeven door zouden zeven | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb doorgezeefd | hebt doorgezeefd | hebt/heeft doorgezeefd | hebt doorgezeefd | heeft doorgezeefd | hebben doorgezeefd | hebben doorgezeefd | hebben doorgezeefd | |
verleden (v.v.t.) | had doorgezeefd | had doorgezeefd | had doorgezeefd | hadt doorgezeefd | had doorgezeefd | hadden doorgezeefd | hadden doorgezeefd | hadden doorgezeefd | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal doorgezeefd hebben | zal/zult doorgezeefd hebben | zult/zal doorgezeefd hebben | zult doorgezeefd hebben | zal doorgezeefd hebben | zullen doorgezeefd hebben | zullen doorgezeefd hebben | zullen doorgezeefd hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou doorgezeefd hebben | zou doorgezeefd hebben | zou/zoudt doorgezeefd hebben | zoudt doorgezeefd hebben | zou doorgezeefd hebben | zouden doorgezeefd hebben | zouden doorgezeefd hebben | zouden doorgezeefd hebben | |
onpersoonlijke lijdende vorm doorgezeefd worden | |||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||
tegenwoordig | er wordt doorgezeefd | er is doorgezeefd | |||||||
verleden | er werd doorgezeefd | er was doorgezeefd | |||||||
toekomend | er zal doorgezeefd worden | er zal doorgezeefd zijn | |||||||
voorwaardelijk | er zou doorgezeefd worden | er zou doorgezeefd zijn |