(klemtoonhomogram)

  • door·ze·ven
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
doorzeven
doorzeefde
doorzeefd
zwak -d volledig

doorzéven

  1. overgankelijk een groot aantal projectielen door iets heen schieten
    • De auto werd in de schietpartij doorzeefd. 
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
doorzeven
zeefde door
doorgezeefd
zwak -d volledig

dóórzeven

  1. overgankelijk door een zeef doen passeren
    • Dit zijn op zijn Engels gaargekookte aardappelen, afgegoten, doorgezeefd en terug op de stoof geplaatst. 
  2. inergatief doorgaan met zeven
    • Zij hadden flink doorgezeefd en het karwei was bijna klaar. 


87 % van de Nederlanders;
92 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be