• door·klie·ven

doorklíéven

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
doorklieven
doorkliefde
doorkliefd
zwak -d volledig
  1. snijdend ergens doorheen gaan m.n. van een schip door het water, of een vliegtuig door de lucht
    • Die lampen zijn echte vérstralers. Ze doorklieven de dichtste duisternis. Ze vormen de kern van Kerst. Goed dat we daar zicht op hebben. Want al was Jezus duizendmaal in Bethlehem geboren en niet in ons hart, dan gaan we nog verloren.[1] 

dóórklieven

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
doorklieven
kliefde door
doorkliefd
zwak -d volledig
  1. iets op een scherpe manier in stukken verdelen
    • „Net als jullie raketten ons volk blijven raken, blijft ons mes de halzen van jullie volk doorklieven”.[2] 
93 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[3]
  1. Reformatorisch Dagblad Column: Kerstmist met kalkoen drs. W. de Kloe 17-12-2016
  2. Reformatorisch Dagblad 03-09-2014 IS toont onthoofdingsvideo Sotloff en dreigt Brit te doden
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be