rajar
- ra·jar
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
rajar |
rajaba |
rajado |
volledig |
rajar
- onovergankelijk kletsen, roddelen
- opscheppen, bluffen
- overgankelijk scheuren, kapot maken
- [1] charlar
- [2] fanfarronear
- rajar in: Diccionario de la lengua española, 23e druk, op website: Real academia española