doodmartelen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van doodmartelen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | doodmartelen | dood te martelen | ||||||||
toekomend | zullen doodmartelen dood zullen martelen |
te zullen doodmartelen dood te zullen martelen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben doodgemarteld | te hebben doodgemarteld | ||||||||
toekomend | doodgemarteld zullen hebben | doodgemarteld te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
doodmartelend | doodgemarteld | ev. martel dood |
mv. verouderd martelt dood |
martele dood (bijzin) doodmartele | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | martel dood | martelt dood | martelt dood | martelt dood | martelt dood | martelen dood | martelen dood | martelen dood | |||
verleden (o.v.t.) | martelde dood | martelde dood | martelde dood | martelde dood | martelde dood | martelden dood | martelden dood | martelden dood | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal doodmartelen | zult/zal doodmartelen | zult/zal doodmartelen | zult doodmartelen | zal doodmartelen | zullen doodmartelen | zullen doodmartelen | zullen doodmartelen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou doodmartelen | zou doodmartelen | zou(dt) doodmartelen | zoudt doodmartelen | zou doodmartelen | zouden doodmartelen | zouden doodmartelen | zouden doodmartelen | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | doodmartel | doodmartelt | doodmartelt | doodmartelt | doodmartelt | doodmartelen | doodmartelen | doodmartelen | |||
verleden (o.v.t.) | doodmartelde | doodmartelde | doodmartelde | doodmartelde | doodmartelde | doodmartelden | doodmartelden | doodmartelden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal doodmartelen dood zal martelen |
zult/zal doodmartelen dood zult/zal martelen |
zult/zal doodmartelen dood zult/zal martelen |
zult doodmartelen dood zult martelen |
zal doodmartelen dood zal martelen |
zullen doodmartelen dood zullen martelen |
zullen doodmartelen dood zullen martelen |
zullen doodmartelen dood zullen martelen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou doodmartelen dood zou martelen |
zou doodmartelen dood zou martelen |
zou(dt) doodmartelen dood zou(dt) martelen |
zoudt doodmartelen dood zoudt martelen |
zou doodmartelen dood zou martelen |
zouden doodmartelen dood zouden martelen |
zouden doodmartelen dood zouden martelen |
zouden doodmartelen dood zouden martelen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb doodgemarteld | hebt doodgemarteld | hebt/heeft doodgemarteld | hebt doodgemarteld | heeft doodgemarteld | hebben doodgemarteld | hebben doodgemarteld | hebben doodgemarteld | |||
verleden (v.v.t.) | had doodgemarteld | had doodgemarteld | had doodgemarteld | hadt doodgemarteld | had doodgemarteld | hadden doodgemarteld | hadden doodgemarteld | hadden doodgemarteld | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal doodgemarteld hebben | zal/zult doodgemarteld hebben | zult/zal doodgemarteld hebben | zult doodgemarteld hebben | zal doodgemarteld hebben | zullen doodgemarteld hebben | zullen doodgemarteld hebben | zullen doodgemarteld hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou doodgemarteld hebben | zou doodgemarteld hebben | zou/zoudt doodgemarteld hebben | zoudt doodgemarteld hebben | zou doodgemarteld hebben | zouden doodgemarteld hebben | zouden doodgemarteld hebben | zouden doodgemarteld hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm doodgemarteld worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt doodgemarteld | er is doodgemarteld | |||||||||
verleden | er werd doodgemarteld | er was doodgemarteld | |||||||||
toekomend | er zal doodgemarteld worden | er zal doodgemarteld zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou doodgemarteld worden | er zou doodgemarteld zijn | |||||||||
lijdende vorm doodgemarteld worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | doodgemarteld worden | doodgemarteld te worden | ||||||||
toekomend | doodgemarteld zullen worden | doodgemarteld te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | doodgemarteld zijn | doodgemarteld te zijn | ||||||||
toekomend | doodgemarteld zullen zijn | doodgemarteld te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word doodgemarteld | wordt doodgemarteld | wordt doodgemarteld | wordt doodgemarteld | wordt doodgemarteld | worden doodgemarteld | worden doodgemarteld | worden doodgemarteld | |||
verleden (o.v.t.) | werd doodgemarteld | werd doodgemarteld | werd doodgemarteld | werdt doodgemarteld | werd doodgemarteld | werden doodgemarteld | werden doodgemarteld | werden doodgemarteld | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal doodgemarteld worden | zult doodgemarteld worden | zult doodgemarteld worden | zult doodgemarteld worden | zal doodgemarteld worden | zullen doodgemarteld worden | zullen doodgemarteld worden | zullen doodgemarteld worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou doodgemarteld worden | zou doodgemarteld worden | zou/zoudt doodgemarteld worden | zoudt doodgemarteld worden | zou doodgemarteld worden | zouden doodgemarteld worden | zouden doodgemarteld worden | zouden doodgemarteld worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben doodgemarteld | bent doodgemarteld | bent/is doodgemarteld | zijt doodgemarteld | is doodgemarteld | zijn doodgemarteld | zijn doodgemarteld | zijn doodgemarteld | |||
verleden (v.v.t.) | was doodgemarteld | was doodgemarteld | was doodgemarteld | waart doodgemarteld | was doodgemarteld | waren doodgemarteld | waren doodgemarteld | waren doodgemarteld | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal doodgemarteld zijn | zult doodgemarteld zijn | zult doodgemarteld zijn | zult doodgemarteld zijn | zal doodgemarteld zijn | zullen doodgemarteld zijn | zullen doodgemarteld zijn | zullen doodgemarteld zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou doodgemarteld zijn | zou doodgemarteld zijn | zou/zoudt doodgemarteld zijn | zoudt doodgemarteld zijn | zou doodgemarteld zijn | zouden doodgemarteld zijn | zouden doodgemarteld zijn | zouden doodgemarteld zijn |