dichtbinden/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van dichtbinden | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | dichtbinden | dicht te binden | ||||||||
toekomend | zullen dichtbinden dicht zullen binden |
te zullen dichtbinden dicht te zullen binden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben dichtgebonden | te hebben dichtgebonden | ||||||||
toekomend | dichtgebonden zullen hebben | dichtgebonden te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
dichtbindend | dichtgebonden | ev. bind dicht |
mv. verouderd bindt dicht |
binde dicht (bijzin) dichtbinde | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | bind dicht | bindt dicht | bindt dicht | bindt dicht | bindt dicht | binden dicht | binden dicht | binden dicht | |||
verleden (o.v.t.) | bond dicht | bond dicht | bond dicht | bondt dicht | bond dicht | bonden dicht | bonden dicht | bonden dicht | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal dichtbinden | zult/zal dichtbinden | zult/zal dichtbinden | zult dichtbinden | zal dichtbinden | zullen dichtbinden | zullen dichtbinden | zullen dichtbinden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou dichtbinden | zou dichtbinden | zou(dt) dichtbinden | zoudt dichtbinden | zou dichtbinden | zouden dichtbinden | zouden dichtbinden | zouden dichtbinden | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | dichtbind | dichtbindt | dichtbindt | dichtbindt | dichtbindt | dichtbinden | dichtbinden | dichtbinden | |||
verleden (o.v.t.) | dichtbond | dichtbond | dichtbond | dichtbondt | dichtbond | dichtbonden | dichtbonden | dichtbonden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal dichtbinden dicht zal binden |
zult/zal dichtbinden dicht zult/zal binden |
zult/zal dichtbinden dicht zult/zal binden |
zult dichtbinden dicht zult binden |
zal dichtbinden dicht zal binden |
zullen dichtbinden dicht zullen binden |
zullen dichtbinden dicht zullen binden |
zullen dichtbinden dicht zullen binden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou dichtbinden dicht zou binden |
zou dichtbinden dicht zou binden |
zou(dt) dichtbinden dicht zou(dt) binden |
zoudt dichtbinden dicht zoudt binden |
zou dichtbinden dicht zou binden |
zouden dichtbinden dicht zouden binden |
zouden dichtbinden dicht zouden binden |
zouden dichtbinden dicht zouden binden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb dichtgebonden | hebt dichtgebonden | hebt/heeft dichtgebonden | hebt dichtgebonden | heeft dichtgebonden | hebben dichtgebonden | hebben dichtgebonden | hebben dichtgebonden | |||
verleden (v.v.t.) | had dichtgebonden | had dichtgebonden | had dichtgebonden | hadt dichtgebonden | had dichtgebonden | hadden dichtgebonden | hadden dichtgebonden | hadden dichtgebonden | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal dichtgebonden hebben | zal/zult dichtgebonden hebben | zult/zal dichtgebonden hebben | zult dichtgebonden hebben | zal dichtgebonden hebben | zullen dichtgebonden hebben | zullen dichtgebonden hebben | zullen dichtgebonden hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou dichtgebonden hebben | zou dichtgebonden hebben | zou/zoudt dichtgebonden hebben | zoudt dichtgebonden hebben | zou dichtgebonden hebben | zouden dichtgebonden hebben | zouden dichtgebonden hebben | zouden dichtgebonden hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm dichtgebonden worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt dichtgebonden | er is dichtgebonden | |||||||||
verleden | er werd dichtgebonden | er was dichtgebonden | |||||||||
toekomend | er zal dichtgebonden worden | er zal dichtgebonden zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou dichtgebonden worden | er zou dichtgebonden zijn | |||||||||
lijdende vorm dichtgebonden worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | dichtgebonden worden | dichtgebonden te worden | ||||||||
toekomend | dichtgebonden zullen worden | dichtgebonden te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | dichtgebonden zijn | dichtgebonden te zijn | ||||||||
toekomend | dichtgebonden zullen zijn | dichtgebonden te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | — | — | — | — | wordt dichtgebonden | — | — | worden dichtgebonden | |||
verleden (o.v.t.) | — | — | — | — | werd dichtgebonden | — | — | werden dichtgebonden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | — | — | — | — | zal dichtgebonden worden | — | — | zullen dichtgebonden worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | — | — | — | — | zou dichtgebonden worden | — | — | zouden dichtgebonden worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | — | — | — | — | is dichtgebonden | — | — | zijn dichtgebonden | |||
verleden (v.v.t.) | — | — | — | — | was dichtgebonden | — | — | waren dichtgebonden | |||
toekomend (v.t.t.t.) | — | — | — | — | zal dichtgebonden zijn | — | — | zullen dichtgebonden zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | — | — | — | — | zou dichtgebonden zijn | — | — | zouden dichtgebonden zijn |