devalueren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van devalueren | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | devalueren | te devalueren | ||||||
toekomend | zullen devalueren | te zullen devalueren | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gedevalueerd | te hebben gedevalueerd | ||||||
toekomend | gedevalueerd zullen hebben | gedevalueerd te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
devaluerend | gedevalueerd | ev. devalueer |
mv. verouderd devalueert |
devaluere | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||
tegenwoordig (o.t.t.) | devalueer | devalueert | devalueert | devalueert | devalueert | devalueren | devalueren | devalueren | |
verleden (o.v.t.) | devalueerde | devalueerde | devalueerde | devalueerde | devalueerde | devalueerden | devalueerden | devalueerden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal devalueren | zult/zal devalueren | zult/zal devalueren | zult devalueren | zal devalueren | zullen devalueren | zullen devalueren | zullen devalueren | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou devalueren | zou devalueren | zou(dt) devalueren | zoudt devalueren | zou devalueren | zouden devalueren | zouden devalueren | zouden devalueren | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gedevalueerd | hebt gedevalueerd | hebt/heeft gedevalueerd | hebt gedevalueerd | heeft gedevalueerd | hebben gedevalueerd | hebben gedevalueerd | hebben gedevalueerd | |
verleden (v.v.t.) | had gedevalueerd | had gedevalueerd | had gedevalueerd | hadt gedevalueerd | had gedevalueerd | hadden gedevalueerd | hadden gedevalueerd | hadden gedevalueerd | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal gedevalueerd hebben | zal/zult gedevalueerd hebben | zult/zal gedevalueerd hebben | zult gedevalueerd hebben | zal gedevalueerd hebben | zullen gedevalueerd hebben | zullen gedevalueerd hebben | zullen gedevalueerd hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gedevalueerd hebben | zou gedevalueerd hebben | zou/zoudt gedevalueerd hebben | zoudt gedevalueerd hebben | zou gedevalueerd hebben | zouden gedevalueerd hebben | zouden gedevalueerd hebben | zouden gedevalueerd hebben | |
onpersoonlijke lijdende vorm gedevalueerd worden | |||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||
tegenwoordig | er wordt gedevalueerd | er is gedevalueerd | |||||||
verleden | er werd gedevalueerd | er was gedevalueerd | |||||||
toekomend | er zal gedevalueerd worden | er zal gedevalueerd zijn | |||||||
voorwaardelijk | er zou gedevalueerd worden | er zou gedevalueerd zijn |