detoneren/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van detoneren
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		detoneren			te detoneren
	toekomend		zullen detoneren			te zullen detoneren
voltooid	tegenwoordig		hebben gedetoneerd			te hebben gedetoneerd
	toekomend		gedetoneerd zullen hebben			gedetoneerd te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	detonerend		gedetoneerd			ev. detoneer	mv. verouderd detoneert	detonere
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	detoneer	detoneert	detoneert	detoneert	detoneert	detoneren	detoneren	detoneren
verleden (o.v.t.)	detoneerde	detoneerde	detoneerde	detoneerde	detoneerde	detoneerden	detoneerden	detoneerden
toekomend (o.t.t.t.)	zal detoneren	zult/zal detoneren	zult/zal detoneren	zult detoneren	zal detoneren	zullen detoneren	zullen detoneren	zullen detoneren
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou detoneren	zou detoneren	zou(dt) detoneren	zoudt detoneren	zou detoneren	zouden detoneren	zouden detoneren	zouden detoneren
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb gedetoneerd	hebt gedetoneerd	hebt/heeft gedetoneerd	hebt gedetoneerd	heeft gedetoneerd	hebben gedetoneerd	hebben gedetoneerd	hebben gedetoneerd
verleden (v.v.t.)	had gedetoneerd	had gedetoneerd	had gedetoneerd	hadt gedetoneerd	had gedetoneerd	hadden gedetoneerd	hadden gedetoneerd	hadden gedetoneerd
toekomend (v.t.t.t.)	zal gedetoneerd hebben	zal/zult gedetoneerd hebben	zult/zal gedetoneerd hebben	zult gedetoneerd hebben	zal gedetoneerd hebben	zullen gedetoneerd hebben	zullen gedetoneerd hebben	zullen gedetoneerd hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou gedetoneerd hebben	zou gedetoneerd hebben	zou/zoudt gedetoneerd hebben	zoudt gedetoneerd hebben	zou gedetoneerd hebben	zouden gedetoneerd hebben	zouden gedetoneerd hebben	zouden gedetoneerd hebben